Vandaag beland ik zomaar in een korte vakantie. Het gat in mijn middag is aan allebei de kanten een uur groter dan ik verwacht had - om 12 uur was ik klaar met werken in Rotterdam, om 17 uur moet ik pas in Bussum zijn. Op zo’n moment laat ik graag het lot bepalen wat er met mijn tijd gebeurt. De trein richting Utrecht rijdt niet? Goed, dan neem ik een andere. Naar Leiden, en dan wordt het idee geboren om naar Zandvoort te rijden. Waarom ook niet?
Zandvoort aan Zee, heet het station. Op de een of andere manier ergert dat ‘aan Zee’ me een beetje: de plaatsnaam zelf is gewoon alleen ‘Zandvoort’, en er is ook geen Zandvoort-Binnen of Zandvoort-op-den-Berg dat ermee verward kan worden. Het is het eindpunt van dit lijntje, dus alle mensen zwermen de trein uit en slenteren naar de uitcheckpaal. De meesten zijn wat in hun kraag gekropen, het is rottig weer. Sinds het eind van de ochtend regent het gestaag, zo’n front dat de hele dag een beetje over het land hangt en maar nauwelijks opschiet. Ik hou daar stiekem wel van, een grijze regendag. Het is niet bepaald weer dat je misschien associeert met een dagje Zandvoort, maar de droefenis van een badplaats in de regen is ook wat waard.
En ik word niet teleurgesteld. Hoewel het stationsgebouwtje toegankelijk is en een fraai houten dak heeft, begint tien stappen verder de lelijkheid. Blokkerige jaren 80-‘résidences’ verdringen zich, een stenige doorgang naar de boulevard biedt uitzicht op een enorme flat. Dat gebouw ken ik nog: ik ben ooit eens met mijn broer een dagje in de trein gaan zitten toen het stormde (dat was nog voordat je dat bij voorbaat al zou laten omdat je weet dat het verkeer compleet in de soep loopt), en toen joeg de wind langs de balkonnetjes dat het floot. De fluitende fletse fluitflat noemden we ‘m. Dat was trouwens wel wat: de zee was die dag helemaal wit, je kon niks zien van het normale grauw, en je moest je best doen om op je voeten te blijven staan.
Zo woest is het vandaag niet, het blijft bij een gestaag regentje. Na nog eens 200 meter zie ik de zee al. Er is haast niemand op het strand, een stuk of wat mensen met paraplu’s alleen, en een paar honden. Ik heb witte schoenen aan en zie er dus maar vanaf om door het zand te lopen. Een minuut of twee blijf ik op de betonnen platen staan die het verst het strand in liggen, en kijk wat om me heen. Aan de grijzige horizon tekenen zich de fabrieken van IJmuiden af, met recht ervoor, veel dichterbij, het blije silhouet van een Dick Bruna-hondje op een paal. Ver weg, op zee, ploetert een containerschip voort. Tussen haakjes: als het niet al een andere betekenis had dan zou ik zeggen dat het woord ‘ploeteren’ gebruikt moest worden voor het geluid van de motor van een boot.
De meeste strandtenten zijn dicht, maar uit de dichtstbijzijnde komt een verleidelijk zoete poffertjesgeur. Ik doe het maar niet, en keer om, terug naar de boulevard. Het water staat in plassen op de stenen. Schuin onder de fluitflat staan auto’s geparkeerd, vrijwel alleen maar Duitse nummerborden. Naast een heel oud model prullenbak hangt een sloeberige man tegen een paal geleund, hij blaast af en toe lusteloos op een mondharmonica. Een jong paar komt gearmd op me af gelopen, met een vrolijke bruine hond aan de lijn. Hem kan het niks schelen dat het regent, hij springt blij op en neer en ontlokt een lach aan z’n baasjes.
De meeste vakantie-appartementjes zijn niet in gebruik zo te zien, getuige de lege ramen van de gebouwtjes die over het water uitkijken. Het kleine winkeltje met F1-parafernalia is dicht, net als Ans’ souvenirshop en het zweverige winkeltje met indianentooien en dromenvangers. Vanuit de serre van een hotel kijken mensen me na, de kruimels van een broodje nog op hun bord. Een natgeregende speeltuin wordt even aan het zicht onttrokken door een wagen met aanhanger waarop allemaal oranje strandbedden liggen opgetast. De man achter het stuur kijkt grimmig over zijn schouder of hij naar rechts kan. “Een lekker baantje voor in de zomer”, hadden ze gezegd. Het mocht wat.
In navolging van de bruggen in andere steden heeft Zandvoort ook ergens een plek gevonden waar mensen hun liefde voor elkaar kunnen betuigen door een slotje aan een hek te hangen. Er hangen er flink wat, maar het feit dat het zo’n klein hekje is geeft het toch een beetje een lullig effect. Sommige sloten hebben initialen of namen erop staan, ook weer een heel aantal Duitse. Hoeveel procent van deze stelletjes zou nog bij elkaar zijn? Eén in elk geval niet, want er hangt een zwart slotje tussen waar niet alleen een begin- maar ook een einddatum op staat. Je moet het maar willen. Voor het overgrote deel hoop ik dat het de kwaliteit van de relaties beter vergaat dan die van de sloten - echte liefde roest niet, toch?
Even verderop, op weer een verlaten plein, heeft een ondernemer maar liefst drie levensgrote ijsjes buiten gezet om z’n potentiële cliëntèle duidelijk te maken dat hij bestaat. Het roze ijsje zit onder de butsen, en ik moet hardop lachen om de wielen die eraan zitten - als ik zou willen kan ik er zo mee wegrijden volgens mij. Ik zie mezelf al met het enorme ding in de trein naar Amsterdam, met een uitgestreken smoel - ‘hoezo? Ik ga nergens heen zonder mijn ijsco’. De ijswinkel is leeg, en wat wil je ook, het is eerder weer voor warme choco of een wafel. Daar is echter nergens een giga-exemplaar van te bekennen.
Ik heb maar veertig minuten tussen aankomst en vertrek, dus het is alweer tijd om terug te keren. De straat parallel aan de boulevard is al even treurig, hoewel hier toch regelmatig ‘VOL - BELEGT’ achter de ramen prijkt. Blijkbaar zijn er al mensen op vakantie. Wederom: je moet het maar willen, ik heb het hier nu al gezien. Langs een coffeeshop en een smoezelig pension waarvan de gevel zowat afbrokkelt kom ik weer op het pleintje bij het station. ‘Zandvoort aan Zee’.
Ik woon toch maar liever in Dordrecht aan de Rivier.
(08/06/2022)
Kommentare