Ruim een maand geleden brandde er een huis af, een kilometer van het onze vandaan. Het was een oud huis dat wat weghad van een boerderijtje, aan een dijkje dat aan twee kanten door water omgeven is. Het huis ligt net niet aan mijn vaste wandelrondje, maar de brand was niet te missen: tweehonderd meter ervandaan stond het vol met brandweerauto’s en politie. De vlammen rezen hoog op uit het dak, ik kon het vanaf het fietsviaduct zien. De wind stond de andere kant op zodat ik pas later, terug in mijn eigen wijk en een eind weg van de plaats des onheils, de zwarte geur van verteerde spullen rook.
Vandaag loop ik wel langs het huis. Het ligt er nog hetzelfde bij als toen ik er vorige maand voor het eerst voorbij kwam. De ramen ingevallen, het dak half ingestort, de serre wel nog overeind maar in rommelige toestand, de naastgelegen schuur ook in elkaar gezakt. Overal puin, glas en verkoold hout, in een verder juist meedogenloos bloeiende tuin. De natuur, zo blijkt maar weer, laat zich aan ons mensen niet veel gelegen liggen.
Waar zouden de bewoners van dit pand nu zijn? Misschien al een maand bij dat bevriende stel dat zo gul hun huis heeft opengesteld in tijden van nood, of roulerend tussen ouders, vrienden en een zus die het er eigenlijk zelf maar nauwelijks bij kan hebben. Ik stel me de donkere, zorgelijke kringen onder hun ogen voor, alsof de as zich door tijd en ruimte toch nog een weg heeft weten te vreten naar hun lichaam. Toch zal het eerder de geest zijn die voor altijd een kras met zich meedraagt, als een veenbrand ergens diep in hun bewustzijn weggestopt. Elke sirene, ieder kampvuur, elk waxinelichtje zelfs zal misschien voortaan hun maag doen samentrekken, en een korte schaduw over hun gemoed doen glijden.
Opeens valt mijn oog op een stuk papier, door de wind in het gras aan de kant van de weg geblazen. Als ik het opraap zie ik dat het een losse pagina uit een boek is. Het papier is aangevreten door het vuur, bijna alsof iemand bij een role playing game een document van karakter heeft willen voorzien door er een aansteker bij te houden. Bij een eerste stukje lezen lijkt het een doktersroman te zijn, een vrouw en een man in een hotelkamer. Het is een typische pagina 118, zomaar ergens middenin een verhaal, zonder begin of eind, zonder context.
Hoeveel van deze pagina’s zouden er gespaard zijn? Ligt er een complete bibliotheek verspreid over dit terrein, half in de sloot gewaaid, of is dit nou net de enige pagina die op wonderbaarlijke is overgebleven? Of nee, even verderop ontdek ik ook bladzijde 120, maar daar blijft het bij. Ik heb geen idee of ik een zeer speciaal overblijfsel in mijn handen hou - “die ene bladzijde die de brand overleefde” - of een voor deze mensen volkomen waardeloos stukje papier. Wie weet hoeveel waarde je gaat hechten aan dat wat overbleef, wat dat dan ook is.
Ik besluit pagina 118 in de donkergroene buitenbrievenbus bij het tuinhek te doen. De andere bladzijde neem ik mee naar huis. In de tekst komen de namen Ballister, Felicitas en Arthur Darkster voor, en er wordt melding gemaakt van een zekere Lora. Even googelen: dit is een pagina uit het boek “De schaduwzijde van de roem”, van H.G. Konsalik. Bij het opzoeken van het plot hoop ik een bijzondere parallel te vinden met vuur, of iets anders, om van dit stukje een mooi rond verhaal te kunnen maken. Dat blijft uit. En terecht: onheil komt onverwacht en maait naar willekeur.
Het is juist die willekeur die we vaak zo moeilijk te verteren vinden. Waarom nou juist dit huis? Deze mensen? Het leven heeft een oneindige hoeveelheid vertakkingen, en die vertakkingen zijn vooraf niet kenbaar. We varen ons leven lang stroomafwaarts - we kunnen niet anders - en iedere kleine manoeuvre naar links of naar rechts brengt ons in een volgend stukje van de delta. Een kleine handeling kan tot van alles leiden. Waarschijnlijk vermoedde niemand dat er een vonk zou zijn, daarna een vlam, en daarna een vuurzee. Ook al is er altijd een waardoor, er is niet altijd een waarom. Dat wat is, is, en dat wat niet is niet.
Vermoedelijk zal ik nooit weten of de bladzij in de brievenbus van enige betekenis is. En dat is ook weer goed. Ik hoef niet in een steeds toenemende hoeveelheid levens verzeild te raken, maar het voelt soms wel goed om te handelen, al is het maar symbolisch en al is het nog zo klein, zonder er iets voor terug te hoeven. Ik heb een steen verlegd, in een rivier op aarde.
Comments