THEY ALL PLAY TOGETHER ALL THE TIME
- tomdicke
- 13 sep
- 7 minuten om te lezen
“Oke, ga jij dan maar vast die kant op, dan kom ik er zo heen als ik de jassen heb ingeleverd, goed?”
“Ja, leg jij dan m’n hobo even weg ook?”
“Ja doe ik hoor!”
Bij de garderobe in de Doelen scharrelen kinderen rondom een vader met een gedistingeerd hoofd en een ringbaardje. Hij doet een beetje denken aan een iets jongere opa Henri, uit Oppassen!!!. Ook in z’n accent. Wel leuk om te zien dat er ook kinderen naar het concert komen, zo te horen dus vooral omdat ze zelf ook een klassiek instrument spelen. Misschien hebben ze wel les van een van de vier hoboïsten die zometeen het concert openen. Want ik ga luisteren naar twee moderne klassiekers: De Staat van Louis Andriessen, en na de pauze Harmonielehre van John Adams. Die laatste is een icoon van de post-minimalistische muziek, ik ken zijn werk al sinds ik zestien ben en vind het bijzonder om hem nu eens te kunnen zien dirigeren: hij staat zelf voor het orkest, het Rotterdams Philharmonisch.
Terwijl ik over de eerste omgang struin zie ik een Aziatische moeder met een nog veel jonger kindje lopen, het lijkt niet ouder dan zes. Dat is wel gewaagd, zou die de concentratie kunnen opbrengen voor zo’n concert? En dan nog met deze muziek? Andriessen is niet makkelijk, fel en vol en veel. Roezemoezend stroomt de mensenzee de Grote Zaal in. Telkens als ik hier ben verrast het me toch weer hoe, ja, gróót die toch is. De musici zijn er al. Alleen de pianisten en de harpisten zitten, deze muziek moet je staand spelen. Ik zoek mijn plek op de tribune, middenin, tamelijk achteraan in de zaal. Knorrig staan oudere echtparen voor me op, niet gevoelig voor mijn aardige blik. Nou best hoor, ik heb er lekker toch gewoon zin in, daar doen jullie niks aan.
Het licht dimt. John Adams komt op, haalt even applaus, maar draait zich dan kwiek om, met een beweging die lijkt te zeggen: ja straks, eerst werken. De twee hobo’s en de twee althobo’s beginnen aan hun lange, knauwende openingslijnen. Na een minuut of wat bulderen de trombones binnen, even later bijgestaan door sarcastisch blatende hoorns. Dan ineens een diepe noot van de basgitaar, de enige in het hele ensemble waar er maar één van is, en de vier zangeressen beginnen aan hun eerste voordracht. Teksten van Plato, dat wist ik, maar ik had nooit gehoord wat er gezongen werd. Het is ook niet Andriessens bedoeling dat de teksten verstaan worden. Nu worden ze geprojecteerd, niet in het gezongen Grieks, maar in een humoristische vertaling, goed te begrijpen. Dat geeft een nieuwe dimensie aan dit stuk, leuk!
De vrouw naast me begint na een kwartier op haar horloge te kijken. Achter me schuifelt een man steeds met zijn been. De kinderen schieten me weer te binnen, wat zouden die er nou van denken? Zouden ze het fascinerend en indrukwekkend vinden? Of saai? De vorige keer dat ik dit stuk hoorde was ik veel jonger, 19 misschien pas. Het had grote impact op me. Sterker nog, het is de enige keer dat een muziekstuk me fysiek boos heeft gekregen. Zo opzwepend was het en zo agressief dat de muziek tussen mijn oren begon te werken. Ik voelde het koken in me, mijn vuisten balden zich, en ik moest na afloop vloeken en een kreet slaken om de eerste stoom af te blazen. Dat heb ik buiten die ene keer nooit meegemaakt. Deze avond trouwens ook niet. Hoewel het goed gespeeld wordt blijft het toch een beetje onder de energie die het volgens mij echt nodig heeft. Wel mooi om te zien dat de jonge man die de geluidstechniek doet bij de volste stukken met zijn hoofd meeschudt op de maat, alsof het een rockconcert is. En daar heeft het ook wel wat van weg soms.
Pauze. Ik ben in m’n eentje naar het concert gekomen, wat ik altijd wel lekker vind. Het geeft me de vrijheid om na te blijven denken over de muziek, om een beetje rond te lopen en mensen te kijken, misschien raak ik wel met iemand in gesprek. Dat gebeurt vanavond niet. Even ben ik in de verleiding om een Spanjaard aan te spreken die met een drankje in de hand tegen zijn vriendin praat. “Such an interesting ensemble, but I really think he should have used it better. Why not give them a solo? They all play together all the time!” Ja, dat is volgens mij nou net het punt. Andriessen had, zeker in die jaren, sterk socialistische impulsen, die hij ook in zijn muziek verwerkte. Tutti, de een gelijk aan de ander. Ach, ieder z’n mening ook, ik laat het maar gaan.
Nog voor de gong ben ik weer op mijn plek. Er is een enorme ombouw gaande. Net stonden alle musici dus, en nu moet er een volledig orkest zitten. Zes of zeven mensen in zwarte shirts zijn druk doende om het te regelen, een man met een paars shirt en een clipboard lijkt het overzicht te hebben. Hij zet ook op alle lessenaars de zwarte mappen met de partijen neer. Ik kijk rond hoe iedereen weer binnendruppelt, de kinderen zie ik nu nergens. Voor me hangt een buikige man met een moeilijke bril een tijdje over de reling, wijzend naar het orkest terwijl hij tegen de vrouw naast hem praat. De twee vrouwen tussen wie ik in zit stralen geenszins uit dat een praatje aanknopen een optie is. Ook best.
Het gaat weer beginnen. Adams komt terug, hetzelfde ritueel nog eens. Applaus - ja wacht maar - bruusk omdraaien. Harmonielehre is het eerste werk in de stijl waar hij beroemd mee geworden is. Elementen van het minimalisme, het expressionisme en de romantiek draaien om en door elkaar heen tot grote filmische tapijten van geluid. Later zijn die wat fragmentarischer geworden, maar in dit stuk uit 1980 is alles nog lang uitgesponnen. Het orkest gloeit en beukt, stroomt dan een tijdlang van het een in het ander. Er is ook veel te zien: achteraan zitten twee tuba’s, dat heb je bijna nooit, en helemaal links vooraan een jonge man met golvend haar die celesta speelt.
Bij het tweede deel van het stuk drijven mijn gedachten een beetje af, maar ook dat is niet erg, daar nodigt dit stuk misschien wel een beetje toe uit. Zou ik zoiets kunnen maken, zo’n groot stuk? Ken ik alle instrumenten zo goed? Tijdens mijn studie heb ik het wel geleerd. Sterker nog, in 2005 werd mijn eerste (en tevens enige) orkeststuk gespeeld door studenten van de HKU, met Jan-Willem de Vriend als dirigent. Het ging in de Beurs van Berlage in Amsterdam, en ook in de grote zaal van Vredenburg, nog ver voor de verbouwing. Wat was ik trots! De Vlakte heet het. Als ik het nu terugluister ben ik bijna verbaasd dat ik dat gemaakt heb, hoewel ik het me tegelijk nog heel goed herinner.
Dan begint het laatste deel, Meister Eckhardt and Quackie heet het. Ineens zie ik dat rechts naast het orkest, op de stoelen die boven en achter het podium langs lopen, een jongetje zit, naast zijn vader. Hij wijst enthousiast naar de slagwerkers, die nu druk heen en weer lopen van het ene instrument naar het andere. Hij zit zo ver van me af dat ik niet kan zien hoe oud hij precies is, maar het pure enthousiasme is vanaf hier te zien. “Kijk pap, nou staan ze met z’n tweeën bij de vibrafoon! En wat is dat enorme ding dat de tuba in de beker stopt?” Terwijl de muziek golft en af- en aanzwelt voel ik de tranen van ontroering in mijn ogen schieten. Wat prachtig hoe daar, onder mijn ogen, de liefde voor muziek geboren wordt. Misschien draagt hij de ervaring van dit concert wel zijn hele leven mee.
Een van de allereerste uitjes die ik ooit in mijn eentje ondernam was ook hier in De Doelen. Ik was veertien en ging alleen met de trein op en neer naar Rotterdam. Er was een open dag, met allerlei concerten. Wibi Soerjadi zou er zijn, maar ook een tango-sextet, een strijkorkest en nog van alles meer. Het hele gebouw was open, je kon gaan en staan waar je wilde, of zo leek het toch in elk geval. Ergens moest ook iets zijn dat De Reuzenxylofoon heette, maar die kon ik niet vinden. Ademloos dwaalde ik door het gebouw, een loge in, en dan weer ergens beneden tussen de mensen. Mijn eerste concertbezoek, iets wat mijn ouders niet meemaakten maar ik wel. Ik schreef er later over in mijn dagboek en plakte het programma op de pagina ernaast.
Harmonielehre eindigt met een ware golfstroom van muziek. Het hele orkest gaat op in een gigantisch Es-groot-akkoord. Je voelt gewoon aan het publiek dat we er allemaal in zitten, alsof de dirigent uit zijn kleine stokje onzichtbare draden geweven heeft waar hij ons gemoed mee optilt. Dan is het uit. Een daverend applaus spettert op, gemeend en met z’n allen. Wat een finale! Ik vind dat hij in een paar latere stukken nóg beter is geworden, maar dit einde is wel echt helemaal te gek. Het jongetje rechts in de hoek staat ook. Als Adams voor de derde keer terugkomt zwaait hij ritmisch heen en weer, samen met zijn vader. Wat een ontzettend lief gezicht.
“Ik wist dit helemaal niet, wat een mooi stuk!” zegt een vrouw met een ietwat bekakt geluid tegen haar man terwijl we bij de jassen staan te wachten. “En wat deden ze nou met dat ene stokje, dat het zo ging piepen?” “Ja ze hadden iets van zes kleine bekkentjes volgens mij, en dan met een strijkstok erlangs”, antwoordt hij. “Crotales!” denk ik, maar bemoei me er opnieuw niet mee. Ik blijf tot ik thuis ben heerlijk nagloeien, en heb voldoende aan mijn eigen hoofd, en aan de naklank van zo’n heerlijk muzikaal bad.





Opmerkingen