Moet je kijken Tom, dat kleine vogeltje daar. Weet je nog hoe die heet?
…
Wat voor kleur heeft z’n borst?
Roo…oh een roodborst!
Ja, precies. Een blauwborst bestaat trouwens ook, wist je dat?
Oh. En die is dan zeker groen hè?
Grapjas!
Mijn moeder hield veel van natuur. Voordat ze bij de NS te werken kwam heeft ze de tuinbouwschool doorlopen. Ze heeft er nooit haar beroep van gemaakt, maar wel leefde er altijd een grote passie voor planten in haar, en ook voor dieren. Vol toewijding kon ze me laten zien welke plantjes er bloeiden in de tuin, hoe die heetten, en ook wanneer de exemplaren die nu nog alleen een duf groen struikje waren bloemen zouden krijgen. Ze leerde me de namen van kamperfoelie en cotoneaster, van lijsterbes en jasmijn, en nog veel meer. Ook als we ergens in de natuur aan het wandelen waren noemde ze de namen van de planten en de vogels die ze wist. Omdat ze het zo terloops zei voelde het niet als een college, maar als een vriendelijk aanreiken van kennis.
Ze stak me er mee aan. Ik had een keer een poos zitten bladeren in een compendium van haar oude studie: een klein maar erg dik boek met een vrijwel kleurloze kaft, vol handgemaakte tekeningen van iedere denkbare plantensoort. Die tekeningen deden me eigenlijk nietzo veel, maar hoe onbeduidend ze ook waren, de plantjes droegen vaak wel een indrukwekkende naam. Vooral ‘ijle dravik’ vond ik prachtig, en dat bleek ook nog eens grassoort te zijn die overal groeide, zodat ik tijdens het fietsen tot vervelens toe kon zeggen ‘kijk, wéér ijle dravik mama!’.
In de dierentuin kon mijn moeder ook erg geroerd raken, vooral van kleine dieren. Op een of andere manier had ik er als kind een hekel aan als ze vertederd de ‘jonkies’ voor me aanwees, maar ze heeft haar werk goed gedaan, want inmiddels ben ik een sucker geworden voor jonge dieren. Laat me een stel vrolijke kittens zien en ik smelt. Ook voor planten heb ik de liefde van mijn moeder overgenomen. Al sinds ik op kamers woon heb ik er een aantal in huis, sommige nog meegenomen uit mijn ouderlijk huis vandaan, en ik doe mijn best ze goed te verzorgen. Wanneer ik ergens kom waar naar water smachtende planten staan vind ik het altijd zielig, en als het even kan zorg ik stiekem een beetje voor ze, in de hoop dat ze opbloeien.
Vandaag zou mijn moeder 63 geworden zijn, als ze niet een krappe 9 jaar geleden was gestorven. Aangezien we ongeveer wisten wanneer ze zou gaan en ze tot vlak voor het laatst nog goed bij was hebben we een uur lang een heel bijzonder overleg gehad met de begrafenisondernemer, en mijn lieve moeder gewoon erbij aan tafel, met dekentjes ingepakt op een stoel. De nuchterheid waarmee ze in staat was te spreken over haar eigen aanstaande uitvaart jaagt soms nog de rillingen van schoonheid over mijn armen, zo knap hoe ze dat kon. Ze wilde graag een kist van wilgentenen, en dat er mooie muziek zou zijn, ‘en verder niks bijzonders hoor’.
Zo is het gegaan.
Kort na de uitvaart wilde ik iets voor haar doen, een gebaar, iets waardoor ik het gevoel had dat ik haar kon bezoeken. Niet op de begraafplaats, daar zou ik maar aan de dode versie van haar herinnerd worden, en daar lag ze bovendien ook niet. Ik besloot een plantje voor haar te kopen, en dat in de natuur te gaan planten. Eigenlijk wilde ik dat het een boom zou zijn, maar het was november, daar leek het me niet meer het seizoen voor. In plaats daarvan kocht ik bij Tuincentrum Pap een kerstroos, Helleborus niger, zoals die ook in onze achtertuin had gestaan. Met het plantje in de hand fietste ik naar de Kop van ’t Land, en daarna de dijk af, over het fietspad aan de zuidoostkant van het eiland van Dordrecht. Op een plek die me mooi geschikt leek stopte ik, groef met een meegebracht schepje een gat en plantte de kerstroos. Plechtig stopte ik het weer dicht, zei een paar woorden en dacht intens aan mijn moeder.
Twee weken erna wilde ik zien hoe het met het plantje ging. Opnieuw fietste ik erheen, maar ik had buiten de waard gerekend. Die waard was in dit geval de bosmaaier van een Dordtse groenbeheerder. Alle bermen waren rigoureus gemaaid, en van de plant van mijn moeder was geen blaadje meer over. Op dat moment wist ik het ook niet meer en ben ik maar weggefietst, met een vreemd brok in mijn keel, dat nog lange tijd twijfelde tussen omhoog schieten en tot huilen leiden, of een hysterische lachbui veroorzaken.
Inmiddels kan ik er licht en vrolijk op terugkijken. Ze kunnen mijn moeder niet wegmaaien.
Kort geleden was ik weer eens in dat gebied achter de dijk gaan wandelen en fietsen. Ik passeerde een ondiep meertje dat ik nog nooit eerder had gezien. Een groep forse witte vogels was er druk aan het foerageren, met de snavels in het water. Lepelaars! Ik probeerde ze voorzichtig te naderen, maar ze hadden me algauw in de smiezen en stegen met z’n allen tegelijk op. Ze vlogen een rondje over het meertje en besloten toen hun heil aan de overkant van de rivier te zoeken. Tijdens hun vlucht stond ik met open mond te kijken. Niemand was erbij, maar ik had dit gezien.
De gave om de tederheid van het kleine moment te zien, om zowel de tomeloze kracht als de stille poëzie van de natuur te herkennen, die bezit ik nu. Een mooiere erfenis kan ik me niet denken.
Comments