Toen ik klein was had ik een wit t-shirt met daarop de complete metrokaart van Londen. Een foto heb ik niet kunnen vinden. Het shirt was me veel te groot, waardoor ik het alleen als slaapshirt droeg. Overdag zou ik het ook niet dragen: weliswaar had ik nauwelijks enig modebesef, ik snapte wel dat je er met dít shirt op het schoolplein een beetje om vroeg om gepest te worden. Nu was er tenminste dat precaire evenwicht tussen ‘er niet echt bij horen maar wel getolereerd worden’, en dat was voldoende. In het universum in mijn hoofd was het prima toeven. Van de andere jongens uit mijn klas begreep ik meestal niet veel, om over de meisjes maar te zwijgen, dat was natuurlijk helemaal een andere wereld. Alleen Linda en Richard braken daar doorheen, die namen me zoals ik ben.
Maar dat shirt. Eindeloos kon ik ernaar kijken. De bont gekleurde lijnen die kriskras door elkaar liepen! De meeste door het centrum en dan links en rechts of boven en onder eruit, ergens de Circle Line kruisend. Maar er waren ook korte stukjes, stations waar meerdere lijnen bij elkaar kwamen, verlengingen bij buitenwijken, plaatsen waar je op de trein kon overstappen… en overal stonden, heel klein gedrukt, de fascinerende namen van de stations ertussen. Embankment, Hammersmith, Elephant and Castle… wat een informatie, en wat zag dat er imposant en georganiseerd uit!
Wat zou ik precies aantrekkelijk aan die metrokaart hebben gevonden? Ik weet het niet goed, iets in de orde en de kleuren vind ik aantrekkelijk. Als we bijvoorbeeld vrij mochten tekenen op de basisschool dan koos ik er graag voor om een vlakverdeling te maken. Ik maakte een grid met rechte lijnen of tekende juist sierlijke krullen, en elk ontstaan vlak kreeg een andere kleur, zodanig dat twee elkaar rakende vlakken altijd verschillende gekleurd waren. Ik kan geloof ik niet uitleggen waarom ik dat fijn vond, en nog vind. Het gaf voldoening als ik vanuit een willekeurige beginsituatie een abstracte vorm creeërde, en die dan vervolgens langs door mijzelf verzonnen wetmatigheden invulde - bijna alsof de creativiteit beperkt en verduidelijkt werd door vooraf te verzinnen wat de kaders waren.
Dat is natuurlijk allemaal invulling achteraf, ik dacht niet actief zo. Bij de metrokaart is iets vergelijkbaars aan de hand. Een systeem, vanuit praktische willekeur ingegeven (de opbouw van de stad Londen), met een grote hoeveelheid gegevens die allemaal vergelijkbaar zijn (een paar honderd stations) maar door hun praktische ligging verschillende combinaties veroorzaken (overstapstations, de rivier die je beperkt over kan). Een schier eindeloze verscheidenheid binnen een systeem. Dat vind ik aantrekkelijk op een of andere manier.
In mijn tijd bij de NS was er ook zoiets: bij het leren van de kaartverkoop in het loket was ik altijd geïnteresseerd in de zeldzame soorten kaartjes die je in theorie óók zou kunnen verkopen. Er bestond bijvoorbeeld een omreiskaartje, dat je kon aanschaffen als je op de terugweg naar Amsterdam plotseling bedacht dat je eerst nog naar Utrecht moest. Of het grensabonnement, waarmee je een maand lang op en neer kon tussen Roosendaal grens en Antwerpen; handig als je in Nederland al een jaarabonnement had. En had ik eigenlijk al eens een kaartje naar Sappemeer Oost of Voerendaal verkocht? De randen van het systeem, de zeldzaamheden binnen een grote hoeveelheid mogelijkheden, daar ga ik altijd goed op.
Dat alles bood die metrokaart: een grote set aan gegevens met veel variatie, en een visueel aantrekkelijke vlakverdeling van kleuren en lijnen. Daar kwam bij dat openbaar vervoer van zichzelf al iets moois had. Doordat mijn moeder, Mart, bij de spoorwegen werkte was met de trein reizen vanzelfsprekend. Nog altijd is een rit met de trein voor mij bijna zo ontspannen als thuis zitten, en ook in een vreemde stad met de metro gaan is voor mij geen enkel probleem. Ik overzie het, de kaart kan ik snel en makkelijk lezen, en ook als ik per ongeluk een keer verkeerd ga maak ik me geen zorgen. Ik kom er wel.
Andere kaarten vond ik ook aantrekkelijk trouwens. Onze Falkplan-kaart van het eiland van Dordrecht viel uiteindelijk vooral uit elkaar omdat ik er zo ontelbaar vaak mee op de grond heb gezeten, kijkend naar de straatnamen, de gekleurde wegen. Rood voor de snelweg, geel voor de rondweg, wit voor de straten, zwart met bolletjes voor de hoogspanningsmasten. Wat waren straten waar ik nog nooit geweest was? De Zwaneplaatweg, had ik daar weleens gefietst? Op mijn rondjes door de buurt, en later over het hele eiland, deed ik weleens alsof ik een treinroute fietste, met stations en al. Soms stopte ik echt ergens, nadat ik vlak daarvoor een omroepbericht had gedaan, inclusief alle nog volgende stations. Mompelend, dat wel, want dat moesten andere mensen natuurlijk niet horen.
Ik had er zelfs een echte kaart van gemaakt. Van mijn vader, Dirk, kreeg ik een groot stuk doorzichtig overtrekpapier. Ik legde het over de stadskaart heen en trok lijnen langs routes die ik vaak reed, van huis naar school bijvoorbeeld, maar ook de lange route naar uitspanning De Viersprong, helemaal onderaan de kaart. Uit een blok A3 schetspapier scheurde ik vier vellen, plakte ze aan elkaar, en tekende met verschillende kleuren viltstift lijnen op de kaart die zo veel mogelijk leken op die op het overtrekpapier. De belangrijke plekken kregen stations, met namen die ik zelf verzon, en die vaak verdacht veel leken op de corresponderende plekken in en rond de stad.
Mettertijd groeide de kaart. Toen we eens naar Alblasserdam gefietst waren kwam er een vijfde vel aan de kaart vast dat je moest uitvouwen, en later nog meer uitklapvellen aan de westkant nadat we een ronde door de Hoeksche Waard hadden gedaan. Geleidelijk liet ik de echt mogelijke routes los en verzon ik nieuwe verbindingen en nieuwe stations, met ‘echtere’ namen die nergens op leken. Ik maakte zelfs een dienstregeling, die ik in een leeg schoolschrift uitwerkte. Zo kon ik, in mijn meest ‘autistische’ uren, een naam op de kaart prikken, en nog een, en dan aan de hand van mijn dienstregeling proberen de snelste route uit te werken tussen Ixténas en Albla, of van Jofincú naar Krispina. Mijn knuffels liet ik dan die reizen maken: ze zwermden uit over de kaart, en met het verstrijken van de avond zag ik ze een voor een weer thuiskomen, tot ik met de volledige club in slaap viel.
Kaarten en grote sets gegevens vind ik nog steeds prachtig. Sinds een paar weken luister ik naar de Grote Podcastlas, wat precies is wat je denkt dat het is. In een uur per keer nemen drie geografen één land op de wereldkaart onder de loep, aan de hand van telkens dezelfde rubrieken, en met humor en grappige feitjes op de koop toe. De kaartennerd in mij wordt er heel blij van. Bij elke aflevering struin ik wel weer het internet af om te zien waar Kameroen in het noorden aan grenst, hoe groot Haïti eigenlijk is, of om me te verbazen over het feit dat er naast Ceuta en Melilla nog een stuk Spaanse rots in het noorden van Marokko is waar een landgrens loopt van 80 meter lang - de kortste ter wereld. Ik kan er eigenlijk geen genoeg van krijgen, er blijft eindeloos veel te weten, zo veel als de wereld groot is.
En over een paar weken ga ik naar Londen. Het shirt heb ik allang niet meer, maar de metrokaart is in essentie nog dezelfde. Wij komen er wel.
Comentarios