top of page
Zoeken

PIEKEN EN DALEN

tomdicke

Veel ouder dan tien zal ik niet geweest zijn dat we voor het eerst op wintersport gingen. Met de hele familie Bos hadden we een huis in Tsjechië gehuurd, in de Krkonoše, nabij Svoboda nad Úpou. Mijn ouders, broertje en ik reisden met de nachttrein naar Praag en namen vanaf daar een enorm bemodderde bus, die ons in drie uur naar Svoboda reed. Daar pikte opa Jacques ons op bij het station. Het steile weggetje dat naar het grote huis leidde kwam hij niet op vanwege de vele tot ijs gereden sneeuw.


Het huis lag vrij op een open stuk van de flank van de heuvel. Hoe het landschap er echt uitzag weet ik niet, want alles lag bedekt onder minstens een halve meter sneeuw. Het weggetje bood toegang aan nog een paar huizen, en tweehonderd meter verder leek het abrupt te stoppen bij een in onbruik geraakte skilift. Doordat het doodliep reden er geen auto’s en kon je er veilig vanaf sleeën. Iemand had een heel klein oranje sleetje meegenomen, eigenlijk meer een platte frisbee met een handvat eraan. Als je erop zat en je trok het handvat omhoog dan gleed je ervandoor. Mijn vader en m’n oom Barend stonden langs de kant en riepen aanhoudend ‘hop hop hop hop hop’ als we voorbij kwamen. Soms vloog je gierend van het lachen de kant in, want sturen ging niet zomaar. En als je beneden aan het weggetje kwam moest je pardoes remmen, anders vloog je de autoweg op.


Eigenlijk was het niet helemaal de eerste keer dat we gingen wintersporten. Toen ik drie was waren we ook al eens in Gluringen geweest, in Zwitserland. Er zijn foto’s van het chalet waar we toen zaten, met ijspegels van een meter lang, en foto’s van de sneeuwvrouw die m’n tante Noor maakte en die elke dag magerder werd. Ik was nog te klein om herinneringen te hebben aan die reis. Mijn neef Martijn mag graag vertellen dat ik toen een paar stappen deed en prompt tot aan mijn kin wegzakte in een sneeuwhoop. Huilen moest ik niet, maar toen ik eruit gehaald was heb ik blijkbaar alleen beteuterd gezegd: “…wat is dat nou voor rare sneeuw…”.


Wintersport was een wat groot woord voor wat we deden. Waar veel mensen op zo’n vakantie elke dag gaan skiën of snowboarden deed mijn familie het kalmpjes aan. Er werden wel een keer ski’s gehuurd, maar na die ene dag was het weer mooi geweest. De meesten van ons konden er ook niet veel van, hoogstens voldoende om van een paar eenvoudige hellingen af te gaan. Voor mijn broertje en mij was het echter volkomen nieuw. Ik vond het nogal spannend. De auto reed door de besneeuwde bochten naar Janské Lázně. Ik zat achterin en wou maar dat ik weer in het huis spelletjes zat te doen. We kwamen aan bij het skioord, ik kreeg van die rare schoenen aan waarop je alleen naar voren vallend kon lopen, en ski’s die net iets langer waren dan ikzelf.


En ik moest les. Dat vond ik nog wel het naarste. Er werd een vreemde instructeur gehuurd, die Daan en mij twee uur les zou geven op het oefenbaantje vlakbij het verhuurgebouw. Mijn ouders en de rest van de familie gingen ondertussen een paar blauwe pistes in de buurt doen. De instructeur sprak natuurlijk geen Nederlands, ook geen Engels, en voor zover ik dat kon opmaken eigenlijk ook niet zo best Duits. Mijn sociale ongemak vierde hoogtij. Ik deed maar zo goed mogelijk na wat ik hem zag doen, en dat moest wel precies. Eerst snappen, dan doen. Hier zag je goed hoe mijn broer en ik van elkaar verschilden: waar ik langzaam en krukkig het licht glooiende weitje afging, bij elke bocht bewust m’n knieën buigend en wijzend in de richting waar ik naartoe wou, daar suisde mijn broer al snel langs, af en toe stevig vallend, maar krachtig rechtdoor en soepel in de bochten. Na een uurtje sprong hij zelfs al over een klein schansje dat in de wei lag.


Ik deed het hem niet na. Ik kon het niet zonder denken, en mét eigenlijk ook niet zo goed. En dan was er ook nog de skilift. Geduldig liet de instructeur zien hoe het moest. Pannenkoek grijpen, erop gaan zitten en mee naar voren hangen. Ja, als hij het deed zag het er simpel uit. Ik liet er eerst zes glippen, uit pure paniek. De zevende greep ik dan in godsnaam maar woest beet, met beide armen. Ha, hebbes. Zodra er spanning op kwam te staan schoot ik met een ruk naar voren, en omdat ik daar niet op voorbereid was viel ik natuurlijk om. Overeind komen, twee mensen voor laten gaan, weer drie pannenkoeken laten schieten, nog eens vallen. De rij achter je zien groeien. Schaamrood op de kaken. Ik voelde me ellendig en vond er helemaal niks aan. Toen ik dan eindelijk wél een pannenkoek beethad en naar voren gleed lukte het niet meer om erop te gaan zitten, waardoor ik de hele rit achter de pannenkoek aansleepte en als een suffe kluns naar boven gleed. Nee, niet mijn finest hour.


Nog leuker werd het toen mijn vader terugkwam. De les was afgelopen, ik haalde opgelucht adem. Nu we de ski’s hadden en het een heel klein beetje konden mochten we nog een paar keer het hellinkje af. Het was de tijd van de camcorder, en die had m’n vader ook nu bij zich. Misschien had hij zich verheugd op een filmpje van zijn zoon die in zijn rood-gele skipak soepel naar beneden zou glijden, maar wat hij kreeg was een paniekerig kijkende jongen die het goed wilde doen, en die bij de eerste de beste keer náást de opgang van de lift skiede, de Tiefschnee in. Twintig centimeter sneeuw had ik boven m’n ski’s zitten. Ik viel weer om, en bleef liggen, om niet meer overeind te kunnen komen. M’n ski’s waren onmogelijk zwaar, en uit doen kon ik ze ook niet. “Papa, kom, ik kan er niet uit!”. Maar tot mijn grote frustratie filmde papa nog steeds, en kwam me daarna pas helpen.


Ik kan nou wel lachen om het larmoyante jongetje dat ik die middag was. Te weinig zelfvertrouwen om met mijn eigen onvermogen om te gaan, al waren er misschien ook wel veel onzekere factoren bij elkaar. Op een onbekende plek in het buitenland, zonder familie erbij iets doen wat ik nog nooit eerder had gedaan, onder begeleiding van een onbekende die geen taal sprak die ik machtig was. Ik vind het nogal wat. Gelukkig was er daarna chocolademelk, en gelukkig zat ik later die avond weer veilig in het grote huis, waar m’n ooms en tantes gekke volksliedjes zongen onder de afwas.


Vier jaar geleden ben ik met mijn man Alke en mijn neef Martijn en zijn partner Janna een week gaan skiën in de Dolomieten. In feite was het weer nieuw, want na die keer in Tsjechië had ik het nooit meer gedaan. Op een rolband in de buurt had ik het een aantal keer geoefend, wat wel fijn was, want zo kon ik de meest onhandige fouten in een veilige omgeving maken. Na paar uur les op de Italiaanse piste had ik al een beetje vertrouwen gekregen, en aan het eind van de week hebben we een prachtige grote ronde gemaakt waarbij ik ook zonder al te veel moeite van een paar rode pistes af durfde. Het is geen wereldwonder dat ik dat kon, maar ik voel me nog altijd trots, misschien vooral wel omdat ik dat oude gevoel van niet-kunnen, van tekortschieten overwonnen heb.


Iedereen heeft zo zijn eigen zaken te overwinnen. Mijn vader overwon zijn alcoholverslaving, mijn moeder overwon haar angst om dood te gaan, ook al ging ze het toen juist wel. En mijn broer overwon tijdens die bewuste vakantie in Tsjechië zijn angst voor honden. Bij een van de naburige huizen woonde een herdershond. Z’n baasje zagen we nooit, maar de hond kwam dagelijks bij onze deur langs, springend en hopsend door de sneeuw. In het begin was Daan er nog bang voor, maar de hond was zo lief en speels dat hij algauw voorzichtig eens een sneeuwbal naar hem durfde te gooien. De hond sprong hoog op en hapte de sneeuwbal uit de lucht, zo enthousiast dat zijn kaken klakten. Zo volgden er nog tientallen worpen en sprongen, en na de eerste middag waren hond en jongetje onafscheidelijk.


Doordat ik ouder begin te worden en merk dat ik zelfstandig ben, dat ik goed ben in wat ik doe, krijg ik hoe langer hoe meer zelfvertrouwen. Zo maakt “dat kan ik toch niet” steeds vaker plaats voor “dat kon ik vroeger niet” of “misschien kan ik dat wel”. En in sommige gevallen is het ook prima om te denken: “het maakt niet uit dat ik dat niet kan”. Steeds meer krijg ik vrede met mezelf in alle facetten waaruit ik besta, en dat mag ook weleens gezegd.


---------


Paste niet meer in het verhaal, maar wel een mooi beeld: M’n tante Rivka had op de vakantie in Tsjechië net als wij haar Gameboy meegenomen, en dan kon je met een kabeltje ertussen tegen elkaar Tetris spelen. Als jij een lijntje wegspeelde kwam het er bij de ander bij. Hilarisch was het als mijn moeder speelde en het veld behoorlijk vol begon te lopen, dan hield ze de Gameboy altijd scheef naar links of naar rechts terwijl ze ‘hooooo!’ riep, alsof dat iets zou helpen.

21 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
LIJNENSPEL

LIJNENSPEL

ZWIJGEN

ZWIJGEN

Comments


Post: Blog2_Post
bottom of page