top of page
Zoeken

MAN EN MUIS

  • tomdicke
  • 27 mrt
  • 5 minuten om te lezen

Vanmiddag bracht ik het huurautootje terug naar het bedrijf waar ik het vandaan had. Alle busjes en vrachtwagentjes leken een dag vrij te hebben, er was precies één smalle parkeerplaats vrij voor mijn kleine personenauto. De sleutel moest in een schuif in de muur waar je hem daarna uiteraard niet meer uit kon halen. Met een zachte tik verloor ik de macht over het stuur die ik drie dagen gehad had. Ik liep terug naar mijn fiets, die gedurende diezelfde periode op me had staan wachten. Op mijn zadel waren plakkerige dingetjes uit de boom gevallen.


Terwijl ik het slot los draaide viel mijn oog op een groen kastje dat op de grond stond. Het was een soort laag smal vogelhuis, met een ronde opening aan de zijkant. Niet voor vogels natuurlijk, en ook niet ‘voor’ andere dieren, maar tegen ratten. Zouden die hier zitten? Er waren sloten en het was een beetje een rommelig ‘ertussenin-gebied’, met een hotel vlakbij, dus dat kon best. Ik zag gelijk voor me hoe het behendige rolvormige lijf van een rat erin zou verdwijnen, een weinig rooskleurig lot tegemoet.


Ratten heb ik niet zo veel gezien in mijn leven. Toevallig liet ik er vorige week één schrikken op m’n avondrondje, hij hobbelde zo snel als het ging de slootkant af en zwom naar de overkant. Op station Dordrecht zag je ze ook weleens, snuffelend tussen de afvalzakken die er lagen bij de kop van spoor 15. En zo nu en dan heb ik wel een dood exemplaar op straat zien liggen of zo. Gelukkig heb ik nooit in huizen gezeten waar de ratten mijn medebewoners waren.


Muizen wel. Waarschijnlijk heeft vrijwel elk zichzelf respecterend studentenhuis vroeg of laat wel te maken met muizen, en dat was voor mij niet anders. Van mijn eerste kamer in Nieuwegein kan ik het me niet echt herinneren, hoewel me vaag bijstaat dat huisgenotes Judith en Maartje er een keer naar op jacht waren. Het huis aan de Amsterdamsestraatweg was ervan vergeven, maar dat viel dan ook van ellende uit elkaar. En ook het huis aan de Bloemstraat was zolang ik er woonde aan onderhoud toe, dat er nooit kwam, zodat de muizen er welig tierden. Een bezoekje van twee jonge katten bleek een gouden greep: ze mochten een heel weekend lang alle kamers van het huis in en uit rennen zo vaak ze maar wilden, en daarna bleven de muizen bijna een halfjaar lang weg.


Maar het meest last van muizen heb ik gehad toen ik met Bertram samenwoonde aan de Hinthamerstraat, in Den Bosch. We zaten drie hoog, op een ruime zolderverdieping boven een schoenenwinkel. Blijkbaar maakt hoogte niks uit voor muizen, want al vanaf het begin zagen of hoorden we er af en toe een. Wat er aan de omstandigheden veranderde weet ik niet, maar ze werden gestaag brutaler, of in elk geval zag je ze almaar vaker. Er verschenen knaagsporen in de keukenkastjes, en later ontdekte ik dat boeken die op de laagste plank stonden soms verdachte hapjes vertoonden in de kaft. Dat kon zo niet natuurlijk.


Het moeilijke van muizen is alleen dat ze veel te schattig zijn om dood te wensen. Ik wil niet dat ze sterven, maar wel dat ze m’n Bernlef en m’n muesli met rust laten. Met het concept van ‘die klotemuis die ongezond is en alles kapot maakt’ kun je je makkelijk wapenen, maar hou het maar eens vol als je er een midden in de keuken ziet zitten. Ja, onhygiënisch inderdaad, maar ook klein, zacht, oneindig kwetsbaar, een wezentje net als jij en ik dat ook maar moet zien hoe het de morgen haalt. Hier denken veel mensen anders over: ik wil ze niet doodmaken. Toch moesten ze weg, het liep de spuigaten uit. Toen ik op een nacht wakker werd om naar de wc te gaan, mijn benen over de rand van het bed slingerde en drie (!) muizen uit een la met spulletjes zag springen, was de maat vol. Ze waren overal, en ze waren met veel.


De volgende ochtend ging ik naar een dierenwinkel om te zien wat er voor diervriendelijke vallen waren. Gezien de omvang van de plaag wilde ik er zes kopen, om verspreid door het huis neer te zetten. De winkel had nog vier exemplaren met een soort wip-systeem: als de muis ver genoeg erin liep klapte de wip om, een schotje kwam omhoog en dan kon de wip niet meer terug. Door een gazen venster aan het einde kon je de muis dan zien zitten. De andere twee waren kooitjes met een valdeur, die dichtklapte als de muis tegen een hangend pinnetje stootte dat binnen hing. Ik nam ze allemaal, en haastte me naar huis om ze op te stellen.


Eerst gebeurde er een poosje niets. De muizen leken geen interesse te hebben in de pindakaas die erin lag, waarvan me verteld was die ze dat heel graag eten. Maar na een dag of drie zag ik in een van de wipvallen een muisje zitten, bang en klein. Opgesloten. M’n hart bonsde, ik had er een! Nou moest ik wel gelijk handelen, want ik was niet van plan ze als huisdieren te gaan houden. Dus daar ging ik, op de fiets, de muis met kooi en al achterop. Ik reed naar de Zuid-Willemsvaart, een paar honderd meter verder. Het klepje ging open en de muis vloog naar buiten, zo snel dat ik ervan schrok. Binnen een seconde was hij tussen het gras verdwenen, onzichtbaar. Later die dag vertelde een vriendin dat muizen over een afstand van een kilometer nog de weg terug naar ‘huis’ kunnen vinden. Ik heb het niet doodgecheckt, maar de volgende keren dat ik een muis ving fietste ik er helemaal mee het Bossche Broek in, een beetje om mezelf grinnikend dat ik zoveel moeite deed om diervriendelijk te zijn.


Dat laatste lukte overigens ook maar matig, want het ging alsnog vaak mis met de vallen. Op een avond hoorden we ineens een harde TSJAK! Dat was een van de kooitjes, die in de slaapkamer. Ik snelde erheen, zat de muis opgesloten? Wat ik aantrof was een gruwelijk schouwspel: de kooi stond blijkbaar zó gevoelig afgesteld dat de deur al was dichtgeslagen toen de muis over de drempel stapte, waardoor hij nu half binnen en half buiten lag, met het zware deurtje op z’n kop. Nog erger: dood was hij niet, hij wurmde zwakjes terwijl er een beetje bloed langs z’n kop liep. Heel lang ‘nee nee fuck fuck nee’ roepend en van afschuw door de kamer heen en weer rennend haalde ik Bertram erbij. Een van ons heeft uiteindelijk de inmiddels gestorven muis eruit gehaald en in de vuilnisbak gegooid. Ik mikte de kooitjes er meteen achteraan. Dat niet nog eens.


Maar ook met de wippen kon het misgaan. Waren we met pasen een paar dagen weg geweest, lag er bij thuiskomst een uitgemergeld dood muisje in een van de vallen. Gevangen, in leven gebleven, en dan van honger sterven. Wat een lot, wreder eigenlijk nog dan het loodje leggen door een harde klap op je kop. Toch moest ik volhouden. En op de lange duur lukte het. Volgens mij ben ik wel acht keer met een levende muis op de fiets de natuur in gereden, en er stierven er ook nog wel wat, maar na een half jaar waren we ervan af.


Inmiddels woon ik in een huis dat in 2010 is opgeleverd. Hier hebben we gelukkig niet met muizen te stellen, zelfs in de kelderbox niet. Uiteindelijk ben ik ze toch liever kwijt dan rijk, hoe schattig ze er dan ook uitzien. Gif voor ze zetten zal ik nooit doen, net zo min als traditionele vallen die ze doodmaken, hoewel je je kunt afvragen of mijn methode nou zoveel beter was. Typisch weer: ik wil het goede doen, en dan maak je soms juist brokken. Doe het allemaal maar eens goed in het leven.


*****


Komische side note: tijdens het schrijven van dit stukje heb ik het woord ‘muizen’ een aantal keer opnieuw moeten schrijven omdat ik, semi-automatisch, het woord ‘muziek’ bleek te hebben getypt.

 
 
 

Comments


Post: Blog2_Post
bottom of page